De ontwikkelingsleeftijd van kinderen met een LVB ligt altijd lager dan de kalenderleeftijd. Jonge kinderen met een LVB hebben een afwachtende houding en zijn minder onderzoekend. Ze ontwikkelen zich wel op het sociaal-emotionele vlak, maar dit gaat langzamer dan bij leeftijdsgenootjes. Kinderen met een LVB zullen minder snel om hulp vragen en snappen minder snel wat de bedoeling is of wat er van hen wordt verwacht. Vaak zijn ze onzeker en ontbreekt een basisvertrouwen in zichzelf en de omgeving (Schuengel, Schipper, Sterkenberg, Kef, 2013).
Zelf voelen ze heel goed aan dat ze het op school minder goed doen dan hun leeftijdsgenootjes. In de klas doen ze langer over een werkje, bij het buitenspelen worden ze minder vaak gevraagd om mee te doen en ze vinden minder snel aansluiting bij de groep. De faalervaringen op jonge leeftijd, hebben hun weerslag op het welbevinden. Zij vallen regelmatig uit door ziekte of gaan spijbelen.
Bijkomende sociale omstandigheden zijn doorgaans niet optimaal. Kinderen en jongeren met een LVB groeien op in minder goede gezinsomstandigheden, waarbij er vaak sprake is van psychosociale problematiek of ouders met eveneens een LVB. Dit alles kan leiden tot een opeenstapeling van problemen over meerdere generaties (De Beer, 2012).